
Wilde marjolein (Origanum vulgare)
De wilde marjolein groeit in gematigde streken, maar de hoeveelheid zon heeft een directe invloed op de smaak van de plant. De plant wordt 30 – 60 cm hoog en heeft een behaarde, rechtopstaande, vierkante, vertakte stengel. De zijtakken zijn meestal roodachtig aangelopen. De afwisselend staande, behaarde, eironde tot langwerpige bladeren zijn gaafrandig of hebben een gekartelde bladrand en meestal een spitse top. De bladeren zijn 25 – 40 mm lang en 4 – 30 mm breed. De bladsteel is 2 – 7 mm lang. Op de onderkant van het blad zitten klieren. De plant kan zich door middel van enigszins verhoute uitlopers sterk vermeerderen.
De plant bloeit van juli tot in september met roze, zelden witte, tweeslachtige, zygomorfe bloemen, die in schermvormige pluimen staan. De vijftallige bloemkroon heeft een duidelijk tweelippige bovenlip en een drielippige onderlip. De kroonbuis is 4 – 6 mm lang. De vijf, donkergroene vaak met een paarse verkleuring, ongeveer 3 mm lange kelkbladen zijn vergroeid. De kelk heeft vijf tanden en is duidelijk korter dan de bloemkroon. De eironde tot elliptische schutbladen zijn donkerpaars, maar bij de witbloeiende planten groen. De vier meeldraden, waarvan er twee lang en twee kort zijn, liggen niet tegen de onderlip aan. De twee lange meeldraden steken buiten de kroonbuis. De twee vruchtbladen bestaan door een valse tussenwand uit vier hokjes en hebben een bovenstandig vruchtbeginsel met een lange stijl, die in twee stempels eindigt. De vierdelige splitvrucht bevat vier, gladde, 1 mm lange, langovale, bruine nootjes.